Rijvaardigheidstrainingen met Porsche niet zakelijk

Het rijden in een snelle bolide vergt extra stuurmanskunst. De automobilist die één wil worden met zo’n supersnelle auto moet veel trainen. Bij voorkeur op buitenlandse locaties die ‘aangepast’ zijn aan excessief racegedrag. Oefening baart ook hier de kunst. Als de BV dergelijke trainingen aan haar directeur-grootaandeelhouder verstrekt, rijst al snel de vraag of er geen sprake is van loon. En of de voor de training verreden kilometers wel zakelijk zijn. Twee retorische vragen, zo blijkt uit een recente uitspraak van Hof Arnhem.

Meneer Y. was directeur en enig aandeelhouder van BV X. Die BV was actief met de ontwikkeling en implementatie van software. Daarnaast verrichte de BV consultancydiensten op milieugebied, met name aan cliënten uit de overheidsector. BV X stelde haar DGA een Porsche als auto van de zaak ter beschikking. Om die auto ‘onder de knie’ te krijgen verstrekte de BV in 2007 en in 2008 vier rijvaardigheidstrainingen aan haar DGA, in Finland en op de Nürnburgring in Duitsland. De trainingen waren door Porsche georganiseerd. De kosten van deze trainingen bedroegen € 5.300 in 2007 en € 6.044 in 2008. De BV merkte deze trainingen als vrije verstrekkingen aan. De DGA reed voor de trainingen in 2007 in totaal 1.405 kilometer, en in 2008 nog eens 1.416 kilometer. Dat merkte hij aan als zakelijk autogebruik.

 Dat ging de inspecteur veel te ver. Volgens hem was er sprake van belast loon, én van privégebruik auto met de Porsche voor meer dan 500 kilometer per jaar. Dat standpunt vertaalde hij in een forse naheffingsaanslag loonheffing, met boete.In de daaropvolgende procedure maakte Hof Arnhem korte metten met het verweer van BV X en haar DGA. BV X had niet aannemelijk gemaakt dat het verstrekken van de trainingen bijdroeg aan een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking van de DGA. De werkzaamheden die hij als werknemer voor de BV verrichte, vergden geen specifieke rijvaardigheid. Volgens het Hof overheerste het persoonlijke element bij de vaardigheidstrainingen zozeer, dat er geen sprake kon zijn van een vrije verstrekking. Dat de DGA tijdens en rond de trainingen had kunnen netwerken, en daar contacten met een zakelijk toegevoegde waarde had gelegd, vond het Hof van ondergeschikt belang. BV X en haar DGA wisten vooraf niet wie er aan die trainingen zouden deelnemen, zodat van gericht relatiebeheer geen sprake kon zijn. Het Hof bevestigde de naheffingsaanslag, de Hoge Raad heeft het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond verklaard.